Dit is het meest opmerkelijke verhaal. Ieder woord is de waarheid, behalve sommige namen die gefingeerd zijn.
Carnaval 1987.
Vijf dagen had ik gevierd, van ’s middags tot ’s morgens. Ik was blut, moe en ik had een stem als schuurpapier. Met mijn vriendin Angelien liep ik over de Hamstraat richting de tunnel op weg naar huis. Het was welletjes. Er reed een politiebusje langs en stopte. Twee politieagenten spraken ons vriendelijk aan. ‘En dames, op weg naar huis?’. ‘Ja’, knikten wij gedwee.
Ik vroeg in een opwelling: ‘Kunnen jullie ons brengen, we zijn helemaal kapot.’ Ze keken elkaar eens aan. ‘Oké, stap maar in’, zei de ene. Angelien en ik stapten giechelend in. ‘Nou’ vroeg ik ‘Waar gaan we naar toe, waar is het te doen?’ ‘Willen jullie op avontuur, goed hoor’, zei de ene en trapte het gaspedaal in. Hij schakelde de sirene en het blauwlicht aan en we scheurden Roermond uit, richting Herkenbosch. Wij gilden het uit. ‘Jullie zijn helemaal geen agenten, jullie hebben je je verkleed als politie’, riep ik boven het spektakel uit. ‘Ja, hoor’ zei de donkere.
Na een tijdje werd het weer wat rustiger. ‘En meisjes, waar kunnen we jullie naar toe brengen?’ ‘Ik heb zin in vlaai’ zei de andere. Ik noemde mijn adres en ik zei: ‘Ik heb nog bier en worstenbroodjes, als jullie zin hebben...’. ‘Waarom niet, we hebben toch niets te doen.’ Ze stelden zich voor als Jan en John. Toen we met gillende sirene bij mijn flatje aankwamen kregen ze een melding. ‘Er is een ongeluk gebeurd, we moeten erheen.’ ‘Ach, jammer’ zei ik, ‘Ik woon op nummer veertien.’ ‘Zet de worstenbroodjes maar alvast in de oven’ riep John.
Angelien en ik liepen naar binnen. ‘Die komen niet meer’ zei ik. ‘Kom, nog een pilsje en een broodje.’ We zaten nog wat na te praten en te lachen totdat de deurbel ging. ‘Daar heb je ze toch nog’ riep ik blij. En ja hoor. Ze vertelden dat er een aanrijding in Herten was geweest, maar niet zo heel erg. Ze waren wel vergeten het kentekennummer te noteren. Daar moesten ze ook weer om lachen. Ze dronken halve liters bier en genoten van de worstenbroodjes. Ik zette lekkere muziek op, en met de Lambada vroeg ik Jan om met me te dansen. En dat deed die, heel losjes. De muziek stond eigenlijk best wel hard en boven en naast ons begonnen ze op de muren te kloppen om ons tot stilte te manen. Wij hadden daar lak aan. ‘Dat ze de politie maar bellen’ schaterde ik.
John was bang voor Macho, de kater, en hij richtte zijn pistool op het beest. Echt waar. Wij vonden dat weer erg komisch. Het liep tegen de morgen. We hadden een serieus gesprek over het werk wat ze deden. Ze vonden het toch wel een hele zware baan. Ze vertelden over situaties met kinderen, of met slachtoffers van overvallen. Van vechtpartijen en angstige momenten. De sfeer was opeens heel subtiel. Ik vond Jan eigenlijk het einde, met zijn fijnbesneden trekken en blonde krulletjes, maar hij had al een vriendin. John was getrouwd. Wat een leuke jongens.
Om zeven uur was hun dienst ten einde. ‘Zo, we gaan de bus maar eens terugbrengen’ zei John. We kusten elkaar hartelijk ten afscheid. ‘Binnenkort ben ik jarig, jullie zijn ook uitgenodigd.’ Zei ik, hopend op meer Jan en John.
Pas jaren later kwam ik Jan nog eens tegen. Ze hadden allebei het corps verlaten. Jan was nu onderwijzer en John zat in de hulpverlening.